De vakbeweging vernieuwt / juni 2012

VernieuwingVernieuwing kent vele gezichten

Over nieuwe vakbondspraktijken

 

Ruim tien jaar geleden schreef prof. dr. Harry Coenen, hoogleraar Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van Utrecht de studie ‘De toekomst van de vakbeweging’. Hij stelt daarin vast dat, door de sterk veranderde omgevingsfactoren, een herbezinning nodig is op organisatie, positie en taken van de vakbeweging. In 2012 lijkt het momentum daarvoor aangebroken. Eind vorig jaar besloten de voorzitters van de FNV-bonden, weliswaar onder druk van de uit de hand gelopen ruzie over het pensioenakkoord, tot de oprichting van De Nieuwe Vakbeweging. In juni moeten daarover principebesluiten worden genomen. Vooruitlopend op de vernieuwing van de vakbeweging voeren een aantal bonden al experimenten uit die passen in de voorlopige ideeën die er zijn over De Nieuwe Vakbeweging. Zo werken FNV Bouw en FNV Nautilus samen in FNV Waterbouw en richtten FNV Bouw en FNV Bondgenoten FNV Op de Bouwplaats op om, over de grenzen van de eigen organisatie kijkend, tot een betere belangenbehartiging te komen voor de gehele populatie op de bouwplaats. Het zijn dit soort experimenten die Coenen in zijn geschrift al bepleit als richtingen voor vernieuwing. In de ruim tien jaar die sindsdien zijn verstreken zijn ook andere initiatieven tot modernisering genomen. De meningen verschillen echter binnen de FNV over de vraag wat gewenste ontwikkelingen zijn en hoe de toekomst van de vakbeweging eruit moet zien. Daarover discussiëren Lilian Marijnissen van Abvakabo FNV en Herman Leisink, voormalig voorzitter van Kiem.

 

1. Zakelijkheid en bevlogenheid
Herman Leisink: “Als ik de studie van Coenen kort door de bocht samenvat, zegt hij dat de vakbeweging vroeger goed functioneerde, dat daar door de veranderende samenleving de klad in is gekomen en dat de vakbeweging dus moet vernieuwen. Daar zet ik vraagtekens bij. Natuurlijk is de maatschappij anders dan dertig jaar geleden. Maar de problemen waar de vakbeweging vandaag de dag mee worstelt, zijn in wezen niet anders dan die van vroeger. Ook gaat Coenen niet in op het feit dat er een nieuwe generatie is opgestaan die geen behoefte heeft aan het soort belangenbehartiging dat de vakbeweging biedt. Jongeren zijn geen lid van de bond en worden dat ook niet als die moderniseert. Ze zijn niet meer uit op het organiseren van macht. Ze denken: ik regel mijn zaakjes zelf wel. Als ze een probleem hebben, zoeken ze een oplossing, al moeten ze daar 1000 euro voor betalen. Maar ze gaan niet een maandelijkse contributie betalen voor het geval ze ooit een probleem krijgen. De bonden kunnen dus voor de toekomst niet vertrouwen op een nieuwe toestroom van leden. Ze moeten zich zakelijker opstellen. In feite is de vakbeweging failliet. Het productieproces sluit niet. De mensen die ervoor betalen, profiteren niet. En de mensen die profiteren, betalen vaak niet. Ik heb bij Kiem het zogenaamde Mediaplein mee opgericht. Daar kon iedereen, lid of niet, tegen betaling diensten afnemen. Dat liep uitstekend. Een ander voorbeeld bij Kiem is de online-dienst ‘check je contract’. Zelfstandigen uit de creatieve industrie – kunstenaars en mensen in de ict-sector – kunnen daar met quickscans hun contract onder de loep nemen en de sterke en zwakke punten eruit halen. Iedereen kan dat gratis doen. Maar als je vervolgens tips of hulp wilt hebben om je contract te verbeteren, moet je daarvoor betalen. Duizenden mensen maken daar gebruik van. Dat zijn goede businessmodellen. Ik wil niet zeggen dat de bond een bedrijf moet worden maar de aanpak moet een stuk zakelijker, anders kom je er financieel niet uit. Daarom heb ik weinig vertrouwen in De Nieuwe Vakbeweging. Dat is de zoveelste poging om de vakbeweging te vernieuwen maar we maken steeds dezelfde fouten. Er moet meer ondernemerschap in. Je kunt het niet af met bevlogenheid.”

Lilian Marijnissen: “Daar denk ik heel anders over. We zijn al teveel verzakelijkt, terwijl we het toch nooit kunnen winnen van gespecialiseerde bedrijven als verzekeringsmaatschappijen. De bevlogenheid moet juist terugkomen, de saamhorigheid, de solidariteit. De vakbeweging moet weer een bewéging worden. In de plaats van langzaam de bedrijfsmatige kant op te gaan, moeten we de vereniging versterken. Daar zit de power. Dat is het unique selling point van de FNV. Samen boks je meer voor elkaar dan alleen, dat geldt nog steeds. Wat heeft het servicemodel ons gebracht behalve een rappe daling van het ledental en het kaderbestand? We hebben de mensen verkeerd opgevoed. Met campagnes als ‘De FNV uw zaakwaarnemer’ bijvoorbeeld. We hebben tegen de leden gezegd: ’Heb je een probleem? Kom maar, dan lossen wij het voor je op’. En als we de vakbond proberen te ‘verkopen’ met ‘Tien redenen om lid te worden’, sommen we allemaal individuele voordelen op. Ik heb een mooi voorbeeld om mijn standpunt te illustreren. Abvakabo FNV had een activiteit bij het Universitair Medisch Centrum Utrecht. Daar werd eerst een enquête gehouden onder een groep werknemers over de vraag wat de belangrijkste taken zijn van een vakbond. De twee taken die het hoogst scoorden waren: cao’s afsluiten en juridische bijstand verlenen. Vervolgens werd met die groep een geslaagde actie ondernomen om een verslechtering in de huisvesting te voorkomen. De bond en de werknemers werkten daarbij nauw samen. Toen daarna opnieuw de vraag werd gesteld over de belangrijkste taken van de vakbeweging luidde het antwoord: ‘Samen sterk staan’. Mijn stelling is dat het niet waar is dat mensen geen behoefte hebben aan de bond. Als je ze maar aanspreekt op hun beroepsinhoud. En dat hebben we laten verslonzen.”

Herman Leisink: “Ik was ook tegen de zaakwaarnemerscampagne. En ook ik geloof in ‘samen sterk’. Maar ik pleit er tegelijk voor altijd de zakelijke kant in het oog houden. Als de bond een sociaal plan afsluit bij een bedrijf, komt dat de mensen ten goede die worden ontslagen. De leden die de contributie opbrengen, hebben daar niets aan. Ik zou zeggen: leg in zo’n geval de rekening neer bij de werkgever. En gebruik dat geld dan weer om nieuwe leden in te schrijven.”

 

2. De werknemers weer bereiken
Lilian Marijnissen: “Dat is niet de oplossing. Wat we verkeerd doen, is dat we van de ene brand naar de andere hollen en geen tijd hebben voor het werk waar het om gaat. We sluiten aan de lopende bank sociale plannen af om maar even bij dat voorbeeld te blijven maar we bouwen niks op. Elke keer dat we iets doen bij een bedrijf is een kans om met mensen in gesprek te raken, ze te betrekken bij het vakbondswerk, ze lid te maken. Maar die kansen laten we liggen.”

Herman Leisink: “Klopt helemaal. Maar waar betaal je die activiteiten van? Daar zit het lek. De hele vakbeweging in Nederland heeft pakweg 400 miljoen in kas. Een vakbond die werkt zoals jij dat wilt, kost een veelvoud daarvan.”

Lilian Marijnissen: “De sectoren die het goed doen, betalen voor de sectoren waarin het slecht gaat. Net als de contributie van het ene lid wordt ingezet om het andere te helpen. Dat is solidariteit en daar is de beweging op gebaseerd. Maar dat zakt weg. De vakbeweging heeft zich opgesteld als arbeidsvoorwaardenboer. En we hebben vakinhoud, respect en waardering uit het oog verloren. Dat moet terug. In het kader van organising komen we bij mensen thuis. Daar praten we over hun werk. Neem de sector waar ik actief in ben: de zorg. De werknemers daar werken zich de tering maar kunnen toch de zorg niet leveren die ze graag wíllen leveren en die de cliënten en patiënten nodig hebben want er is te weinig geld en te weinig personeel. Daar maken die mensen zich druk over. Dus daar moeten we het over hebben. En als collega’s daar hun neus voor ophalen en zeggen ‘dat is geen cao-thema; we zijn geen luierbond’, dan hebben ze een verkeerde instelling. Daardoor komt de vakbeweging steeds verder van de mensen af te staan. ‘De vakbond?’, denken die, ‘is er niet voor ons maar voor de cao’. Net als die werknemers bij het UMC die de cao bovenaan hun lijst hadden staan. We hebben een enorm terrein weggegeven. En daar liggen enorme kansen. Een campagne over de zorg bijvoorbeeld raakt niet alleen de honderdduizenden werknemers die zich daar druk over maken maar ook de mensen die zorg ontvangen en hun familieleden. Ons allemaal eigenlijk. Maar voor we daar echt werk van kunnen maken, moeten we eerst kracht opbouwen. In de verpleeghuizen en de thuiszorg hebben we vrijwel geen leden. We kunnen daar geen vuist maken. De cao Verpleeg- en verzorgingshuizen en Thuiszorg, waar een paar honderdduizend mensen onder vallen, wordt met voeten getreden maar de werknemers hebben daar geen verweer tegen. Het is gebeurd dat thuishulpen een brief kregen met de keus: 20 procent loon inleveren of ontslag. En ze tekenen, terwijl je als bond niks kunt uitrichten. De werkgever zegt: ’U vertegenwoordigt 10 procent van de mensen. Ga buiten spelen mevrouw Marijnissen.’ Maar ik geloof in de mogelijkheid om die mensen door middel van organising te bereiken. Om met een andere inhoud en boodschap weer een bloeiende beweging op te bouwen. Terug naar de basis. Vroeger waren we vooral ergens tegen. Nu moeten we een plannen maken die mensen weer perspectief geven. We zijn vóór. Voor goede zorg.”

 

3. Differentiatie in vakbondswerk
Herman Leisink: “Ik zou wel onderhandelaar willen zijn in jouw sector, Lilian. Om te zien wat we samen kunnen bereiken. In de praktijk is het mij nu teveel het een of het ander: je doet aan organising óf je onderhandelt. Er wordt te snel gekozen voor polarisatie en niet voor de dialoog. Maar die twee moet je verbinden. Je moet proberen je een positie te verwerven bij een werkgever. Met hem meedenken. Vaak blijkt dan dat je zaken kunt doen. Kracht is niet altijd een kwestie van neuzen tellen. Verstandige werkgevers snappen dat ze de bond nodig hebben voor stabiliteit. En als je dan nog een keer je tanden laat zien als het nodig is, kun je een eind komen. En je hebt gelijk als je zegt dat we niet overal tégen moeten zijn. Ooit stond de vakbeweging met haar vaandels ergens voor. Daarna was ze met haar spandoeken vooral tegen. Tegenwoordig schuilen we onder een paraplu. Organising lijkt me een goed middel om kleinschalige binding te bereiken. Maar wel waar het past. Dat kan bij de schoonmakers en in de zorg maar niet in de sectoren van Kiem. Daar moet je het weer anders aanpakken. De tijd is voorbij dat we konden werken met één model. We moeten differentiëren.”

Lilian Marijnissen: “Jij wilt onderhandelen maar zijn we niet juist uitonderhandeld? We hebben veel baat gehad bij de polder maar vooral toen de FNV een machtsfactor was. Toen waren er zaken te doen omdat dat ook in het belang van de tegenpartij was. Nu is de poldertijd voorbij. En tegelijk hebben we het neoliberalisme geaccepteerd. Daardoor raken we de grip op dingen kwijt. Neem nu het flexverhaal. Flex wordt steeds meer normaal gevonden. En massaal opgelegd. Mensen die 24 uur werken in drie dagen van acht uur krijgen simpelweg te horen dat het voortaan in zes keer vier uur moet. Het idee dat mensen zo graag flex willen is een werkgeversverhaal. Zzp-schap is vaak gedwongen. Het is een schande voor de vakbeweging dat er nog nauwelijks vaste contacten worden gesloten. We hebben het laten gebeuren. Maar echt hoor, de meeste mensen willen gewoon een huis kunnen kopen. Wat is er mis met het organiseren van bestaanszekerheid voor werknemers? De Nieuwe Vakbeweging biedt kansen om het anders te gaan doen. Ik heb daar vertrouwen in. Ik hoop dat het ervan komt. De wil om te veranderen is er bij de grote bonden. We moeten investeren in het bouwen van kracht. We moeten differentiëren. Ik juich het toe als de FNV op sectoren gaat organiseren, ook kleinschaliger. Dichter bij de mensen. En de nieuwe club moeten laten zien dat we ergens vóór zijn.”

 

Lilian Marijnissen (Oss 1985)
Studeerde Politicologie aan de Universiteit van Amsterdam
Sinds 2009 werkzaam bij Abvakabo FNV aIs ‘programmaleider organising’

Herman Leisink (Delden, 1956)
Studeerde Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam
Werkte van 1983 tot 2009 bij KIEM, laatstelijk als voorzitter. Eigenaar van Het Onderhandelhuis

 

Uit: ‘De vakbeweging vernieuwt’, uitgave van De Burcht, Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging, juni 2012